Klappertanden en eindeloos watertrappelen? Niks ervan. In een Haarlems zwembad draait alles om zelfvertrouwen en plezier in het water.
‘Nog een stukje, je bent er bijna!” De kleine jongen staat in het ondiepe water met één been door de hoepel die de zwemjuffrouw hem voorhoudt. “Eerst je kin in het water”, moedigt de juf hem aan. Voorzichtig zakt de jongen door zijn knieën. Angstvallig probeert hij zijn mond en neus boven het wateroppervlak te houden, maar de hoepel steekt niet genoeg boven het water uit. “Nog ietsje lager”, klinkt het geduldig. Heel even gaat zijn mond onder water, dan is hij er doorheen. “Het is je gelukt!”, roept de juf. De kleine jongen grijnst. “Zullen we eens kijken of we het diepe in kunnen?” Hand in hand met de juf lopen de twee jongens uit badje 1 een paar meter verder. Het water staat nu tot hun schouders. Ze gooien een bal over met de juf. “Harde plons”, roept ze telkens vrolijk als de bal op het water landt en ze de spetters in hun gezicht krijgen.
Om hen heen klimmen kinderen op matten, doen tikkertje in het water, springen van de zwemplank. Het Boerhaavebad in Haarlem is op vrijdagavond met touwen en kurken verdeeld in acht vakken: in ieder ‘badje’ een groepje kinderen met in hun midden één of twee volwassenen. Wie niet beter weet, zou kunnen denken dat er acht kinderfeestjes gaande zijn. Maar dit is zwemles.
De haak waar mijn nek in moest
Zelf heb ik totaal andere herinneringen aan zwemles. Ik herinner me de schrille stem van juffrouw Miep, een vrouw op leeftijd met vuurrode haren. “Armen-benen-sluit. Armen-benen-sluit.” In een badpak heb ik haar nooit gezien, want ze bleef in korte broek altijd vanaf de badrand op ons neerkijken. Wanneer ik me bij de rugslag voor de zoveelste keer in paniek omdraaide omdat mijn hoofd naar beneden zonk en er een golf water over m’n ogen spoelde, kwam ze met de haak aanzetten waar mijn nek in moest. In het zwembad is zoveel water, ze merken het vast niet als ik huil, dacht ik.
Ik herinner me eindeloos watertrappelen met je wijsvingers boven het wateroppervlak, en klappertandend in een rij wachten tot je aan de beurt was in het diepe te springen. Wie niet durfde (ik), werd erin geduwd door een man met een snor van wie ik de naam ben vergeten. Ik geloof dat de bedoeling was dat je eenmaal in het diepe vanzelf besefte dat je heus niet verdronk, want de man riep altijd heel hard “Zie je wel”, wanneer ik proestend weer bovenkwam. En ik dacht hetzelfde, me vastklampend aan de rand van het bad: ‘Zie je wel. Weer bijna verzopen.’
Sabine Roozen, voorzitter leszwemmen van de Haarlemse vereniging De Watertrappers zegt: “Zwemles moet vooral leuk zijn.” Alles waarvan ik dacht dat het bij zwemles hoort – huilen, angst, de haak, drijvers van kurk om je buik – blijkt te zijn afgeschaft. De vereniging geeft zwemles volgens de Superspetters-methode, waarbij de kinderen geen A-, B- en C-diploma halen, maar één diploma krijgen op C-niveau. “Veel ouders haakten na het B-diploma af”, zegt Roozen. Wij vinden het als zwemvereniging belangrijk dat ze doorgaan tot C. We hopen dat ze zwemmen dan zo leuk vinden dat ze blijven en zich aansluiten bij de vereniging.”
De Superspettersmethode is erop gericht de kinderen vanaf het begin zelfvertrouwen en plezier te geven in het water. Drijfbandjes zijn uit den boze, want drijven kan ieder mens. “Dus kinderen moeten niet gaan denken dat ze afhankelijk zijn van die kurken”, zegt Roozen. Andere hulpmiddelen worden juist wél gebruikt. Zoals de zwembril, de verplichte badmuts – “Vooral bij meisjes met lang haar een hele verbetering, ze raken niet meer van slag door al dat haar voor hun gezicht” – en flippers waardoor de kinderen vooral in het begin sneller vooruitkomen, en niet voortdurend het gevoel hebben dat ze zinken.
Er is opvallend weinig onderzoek gedaan naar zwemlessen, zegt hogeschooldocent sportkunde Mandy van der Weijden-van Rooden. “Zwemlesmethoden zijn niet gestoeld op wetenschappelijk bewijs, maar vooral op ervaring en ‘we doen het al jaren zo’.” Ze zette daarom in 2014 aan de hogeschool Windesheim het Zwemanalyselab op. “Wat we wél uit onderzoek weten: variatie en spel zijn erg belangrijk. Helaas maken veel zwemlessen nog steeds gebruik van methodieken met veel herhaling waarin ze toewerken naar de perfecte uitvoering van een bepaalde beweging.”
Zelf beslissen
De Superspettersmethode lijkt wat dat betreft een verbetering, maar ook daarnaar is geen onderzoek gedaan, benadrukt Van der Weijden-van Rooden. “Wat ik persoonlijk mooi vind aan die methode is dat de kinderen in veel situaties zelf mogen beslissen wanneer ze hun zwembrilletje opzetten. We weten uit onderzoek dat het belangrijk is dat kinderen de ruimte hebben om zelf keuzes te maken. Zo nemen ze regie over hun eigen leerproces.”
Voor zwemmeester Ronnie Westerhoven was dat wel even wennen. Hij is lid van de Watertrappers en gaf zich op als vrijwilliger om les te geven toen zijn dochter op zwemles ging. “Ik dacht: ik ben er nou toch.” Zelf kan Westerhoven zich de haak ook nog goed herinneren, hij dacht dan ook dat hij gestructureerde lessen moest geven, zegt hij. “Mijn eerste les legde ik veel uit, de kinderen zwommen heel weinig. Dat was niet de bedoeling, hoorde ik tijdens de cursus. De volgende les liet ik de kinderen veel zwemmen. Voor mijn gevoel was die les heel rommelig, maar de cursusleider zei dat het juist heel goed was. Rommelig betekent dat de kinderen de hele tijd bezig zijn. Ze moeten zelf een beetje hun gang kunnen gaan.”
In badje 2 laat de zwemmeester een plaatje zien van een kindje dat met de armen naar voren als een plank in het water ligt. “Doen jullie maar na.” De kinderen zetten hun zwembril op en steken hun gezicht onder water, hun armen vooruit. Even later trappelen ze met hun voeten en maken maaiende bewegingen met hun armen. Geen nette rijen, maar kriskras door elkaar. Ze zitten pas een paar maanden op zwemles, maar leren nu al de borstcrawl. In de A-B-C-methode beginnen ze met de schoolslag, en komt de nadruk op borstcrawl pas achteraan in het programma, bij het C-diploma. Maar bij Superspetters beginnen de kinderen juist met borst- en rugcrawl, omdat dit voor hen natuurlijker bewegingen zouden zijn.
Zwemdiploma’s
Het bekendste diploma is het zwem-ABC van de Nationale Raad Zwemveiligheid. Volgens de raad voldoe je aan de Nationale Norm Zwemveiligheid als je een C-diploma hebt. Sinds 2014 is er ook de Superspettersmethode, die werd ontwikkeld door de Koninklijke Nederlandse Zwembond. Het Superspettersdiploma komt overeen met de normen van een C-diploma. Er is ook nog het ABC-diploma van de Stichting Envoz, die is aangesloten bij de internationale federatie van zweminstructeurs. Er is geen landelijk door de overheid erkend zwemdiploma.
Op de kant staat Kitty Ungureanu toe te kijken. Ze heeft ongeveer dezelfde leeftijd en net zo’n korte broek als ‘mijn’ juffrouw Miep, maar Ungureanu heeft geen schrille schreeuwstem, ze heeft vriendelijke ogen. Ze is toezichthouder en de enige volledig gediplomeerde zwemdocent. Zij bepaalt welk kind naar een volgend badje mag. “We volgen het tempo van de kinderen. Als ze het nog eng vinden, moeten ze soms extra lang spelen om gewend te raken aan het water. Eerlijk gezegd is het wel een klein beetje een voordeel dat de ouders vanwege de coronamaatregelen niet mogen blijven kijken. Zij vinden nog weleens dat het te lang duurt. Maar soms is die tijd gewoon nodig. Als ze hier met tranen in de ogen komen, gaan ze later nooit meer zwemmen.”
Dat was inderdaad ook mijn reflex na mijn diploma: wegblijven uit het zwembad. Toen ik twee jaar later naar schoolzwemmen moest, constateerde juffrouw Miep dan ook dat ik mijn B-diploma niet waardig was. Ik moest het opnieuw halen. Weer huilen.
Resultaatgericht
Ik ben bepaald niet de enige met slechte herinneringen aan zwemles, verzekert Mandy van der Weijden-van Rooden. “Ik hoor dit van heel veel mensen – ook van jongere generaties.” Ze wijt het onder andere aan zweminstructeurs die veelal geen enkele pedagogische achtergrond hebben. “Bovendien zijn we heel erg gericht op het eindresultaat. We moeten dat diploma halen. Kan het kind nog niet door het gat zwemmen? Dan gaan de ouders op zondagochtend met het gat oefenen. Daar wordt het niet leuker van.” Veel ouders zien zwemles als een ‘moetje’, weet ook voorzitter Sabine Roozen. “Het duurt gemiddeld twee jaar en drie maanden voordat kinderen bij ons hun diploma hebben. Ouders zien dit als iets waar ze doorheen moeten voordat hun kind op een sport als voetbal kan. ‘Maar dit is toch een sport?’, zeggen wij dan.”
Na de zwemles staat de 7-jarige Benjamim uit badje 6 in een donkerblauwe onesie langs de kant van het bad nog na te genieten. “Het was leuk vandaag.” Hij heeft gedoken, borstcrawl gedaan en schoolslag geoefend. “Duiken is het leukst.” Hij zit nu twee jaar op zwemles. Zijn eerste les kan hij zich nog goed herinneren: “Spannend. Ik was heel bang, omdat je niet weet hoe het voelt in het water. Als je benen niet op de grond zijn, ga je soort van zweven. Dat is best wel raar.” Maar daar maakt hij zich allang niet meer druk over. Als hij straks zijn diploma heeft, wil hij op waterpolo, net als zijn vader.
Het bad is leeg, de volgende groep druppelt al binnen: volwassenen die na maanden coronasluiting voor het eerst weer baantjes komen trekken. Kitty Ungureanu loopt rond met de touwen met kurken en begroet de bezoekers enthousiast. Tegen elke zwemmer zegt ze ongeveer hetzelfde: “Fijn hè, we mogen weer!”